Waarom noemen we alles tegenwoordig een ‘crisis’?

Beurscrisis, coronacrisis, zorgcrisis, woningcrisis, energiecrisis, inflatiecrisis, arbeidsmarktcrisis en stikstofcrisis volgen elkaar in rap tempo op. Het woord ‘crisis’ impliceert iets dat weinig voorkomt, tamelijk onvoorspelbaar is, een bedreiging vormt, en sterk afwijkt van de gangbare orde. Maar als we van crisis naar crisis hollen is dat kennelijk de gangbare orde en hoeven we het geen crisis meer te noemen. Bovendien zijn veel zogenaamde crises prima te voorzien, zoals in de zorg, de woningmarkt, de energie, de economie en de arbeidsmarkt.

Zo lijken mij de tekorten onder bagagepersoneel, verplegers, huisartsen, docenten, technici, ict-ers, militairen, agenten en rechters logisch en voorspelbaar. Onze beroepsbevolking groeit niet, maar het aantal bestuurders, toezichthouders, beleidsmakers, managers, marketeers, communicatiespecialisten, adviseurs en administrateurs wel. Met steeds meer regelaars blijven er steeds minder doeners over. Regelaars blijken tijdens een coronacrisis ook te denken dat iedereen thuis kan werken, omdat ze dat zelf prima kunnen. Doeners daarentegen doen hun werk vaak in fysieke ontmoeting met mensen, machines en natuur.

Verder bezorgen regelaars de doeners steeds meer administratief werk, zoals bij de zorg en de politie. Ik hoor nooit iets over een tekort aan regelgevers, bankiers, verzekeraars, consultants en managers. Tekorten treden alleen op bij mensen die concrete tastbare dingen doen. Mijn conclusie is dat overheden en instellingen structureel moeten gaan inzetten op minder regelaars. Alleen dan kunnen er meer doeners komen in de komende 5-10 jaar.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *